Een avontuurlijke meeuw
Iedere dag zitten er twee meeuwen voor de deur van Mevrouw Boslo aan het grachtje in de stad. Ze zitten er al om kwart voor negen te wachten tot de deur opengaat en Mevrouw Boslo stukjes brood voor hen uitstrooit.
Soms gaat de deur pas om 10 uur open, want Mevrouw Boslo is heel oud en komt maar langzaam op gang. Eerst moet ze natuurlijk ontbijten: twee boterhammen: één met een zachtgekookt eitje en één met honing. Ze drinkt er een kopje thee bij uit een heel dun porseleinen kopje.
Maar dat wachten vinden de meeuwen niet erg, ze zijn geduldig, want ze weten dat ze iedere dag iets krijgen. Er wonen meer meeuwen op het platte dak, maar die durven niet naar beneden te komen om ook mee te eten. De twee, laten we ze Klaas en Koos noemen, krijsen verontwaardigd als ze ook maar overvliegen.
Hoe was het gekomen dat Klaas en Koos brood kregen van Mevrouw Boslo? Dat zit zo. Klaas en Koos waren bovenop het platte dak geboren. Ze hadden een heerlijke jeugd gehad. Het was veilig op het dak en gezellig, want er waren nog 4 andere nesten. Pappa en Mamma Meeuw hadden de heerlijkste hapjes voor ze gehaald. Een echt leuk meeuwen buurtje dus.
Maar toen kwam de dag dat Klaas en Koos moesten leren vliegen. En dat kunnen meeuwen alleen vanaf de grond, want zo gaat dat in de duinen ook, waar meeuwen oorspronkelijk woonden, voordat er vossen waren die de nesten leegroofden. Mamma Meeuw had ze dus gewoon over de rand van het dak gekieperd op straat naast het grachtje. Wat een schrik, zo’n val. Mamma en Pappa keken vanaf de dakrand toe of het wel goed ging.
Klaas en Koos zaten verdrietig te schreeuwen. Pappa en Mamma riepen hen toe: ‘Toe nou toch, vlieg dan. Gewoon fladderen met je vleugels. Je kunt het echt. Je bent toch een meeuw!’
Klaas en Koos deden hun best met hun nieuwe vleugels waar het babydons nog tussenuit stak. Maar ze kwamen niet van de grond.
Ze jammerden en krijsten, maar pappa en mamma konden niets doen behalve aanmoedigen. Het was dus een lawaai van jewelste. De deur ging open van het huis, waar ze voor zaten en mevrouw Boslo stapte naar buiten.
‘Pas op, pas op,’’ krijsten pappa en mamma. ‘Verberg je gauw.’
Maar Klaas en Koos keken hoopvol op naar het kleine, oude vrouwtje.
‘Ach gossie,’ zei het vrouwtje, ‘Baby meeuwen.’ Ze keek naar boven en riep naar Pappa en Mamma Meeuw: ‘Wat zijn jullie toch slecht, zomaar je baby over de rand kieperen.’
‘Honger,’’ kreunde Klaas. ‘We hebben zo’n honger.’
Gelukkig begreep Mevrouw Boslo Meeuws en ze ging wat brood halen. En zo was het gekomen. Klaas en Koos hadden wel leren vliegen, maar ze zaten iedere dag klaar om kwart voor negen, voor de deur van Mevrouw Boslo te wachten.
Het kleine jongetje Finn kwam iedere vrijdag langs als hij met z’n oma ging wandelen naar de Hortus. Altijd zaten Klaas en Koos daar, te staren naar de deur. Meeuw-magie noemden ze dat. Als ze maar lang genoeg staarden ging de deur open en verscheen Mevrouw Boslo. Ze wilden geen hapje brood van Finn en gingen ook niet opzij. Ik zei het al: dit was hun stek.
Maar wat is dat nu? Op een vrijdag komen ze weer langs: Oma en Finn. Er zit maar een meeuw voor de deur te wachten.
‘Waar is Klaas?’ vraagt Finn aan zijn Oma.
‘Ik denk dat hij een visje is gaan eten in Katwijk aan Zee. Hij had zin in iets anders dan brood.’
De volgende week is Klaas nog steeds niet teruggekomen.
‘Ik denk dat hij het leuker heeft in Katwijk aan Zee, lekker boven de golven scheren en visjes vangen,’ zegt Oma.
‘Maar Koos ziet er wel erg verdrietig uit, zo in z’n eentje,’ mompelt Finn. ‘Waarom is hij niet meegegaan?’
‘Klaas is een avonturier. Die moest en zou de wijde wereld in,’ zegt Oma en kijkt naar de blauwe lucht met de voorbij drijvende witte wolken. Die drijven ook naar zee.
Sophy